Dom Mintoff
Dominic Mintoff was een oude minister-president van Malta. Hij wordt gezien als de belangrijkste politicus uit de moderne geschiedenis van het land. Mintoff werd geboren op 6 augustus van het jaar 1916 te Cospicua (Three Cities), waar hij opgroeide aan Irish Street. Hij studeerde in het jaar 1939 af voor zijn studie civiele techniek (weg- en waterbouwkunde) aan de universiteit van Oxford in Engeland. Mede daarom werd hij in Malta ook wel liefkozend Il-Perit (de architect) genoemd. Op maandag 20 augustus 2012 overleed Mintoff te Tarxien. Hij werd 96 jaar.
Aanvang politieke carrière
De eerste periode waarin Mintoff aan de macht kwam, lag tussen de jaren 1955 en 1958. Daarvoor richtte hij in het jaar 1949 eerst de MLP (Malta Labour Party; de arbeiderspartij) op. De MLP was een afsplitsing van de LP (Labour Party) van Dr. Paul Boffa. Mintoff was van mening dat de LP te rechts was en zodoende ontstond de MLP. Als leider van de oppositie bedreef Mintoff politiek vanaf het jaar 1951. Vervolgens won zijn partij de verkiezingen van het jaar 1955. Mintoff werd hierdoor voor de eerste keer minister-president van Malta.
Eerste poging tot onafhankelijkheid
Malta was op dat moment nog niet onafhankelijk van Groot-Brittannië. Het land had hulp nodig bij de wederopbouw, omdat het zwaar getroffen was door bombardementen in de Tweede Wereldoorlog. Van Groot-Brittannië ontving het land echter weinig hulp. Ook in het Marshallplan was Malta niet opgenomen. Het land ontving dus niet zoals Nederland, België en Duitsland geld voor wederopbouw vanuit de Verenigde Staten. Om Malta te redden, wilde Mintoff in eerste instantie het land volledig op laten gaan in Groot-Brittannië, zodat het land dezelfde hulp zou ontvangen als de verschillende Britse regio's. In Londen werd het plan van Mintoff echter afgewezen. Direct na die afwijzing, eiste Mintoff dat Malta volledig onafhankelijk zou worden van Groot-Brittannië. Toen in het jaar 1958 bleek dat Londen dat niet wilde toestaan, trad de regering van Mintoff af.
Tijdens deze eerste periode dat Mintoff regeerde, poogde hij Malta aantrekkelijk te maken voor (buitenlandse) investeerders. Het doel van Mintoff was om Malta op die manier financieel sterk te maken. Wanneer Malta financieel onafhankelijk zou worden van Groot-Brittannië, zou dat ook op politiek gebied kunnen, was de gedachte.
Tussen het jaar 1958 tot het jaar 1962 stond Malta onder toezicht van de Britse gouverneur Robert Laycock. Hierna kwam de PN (Partit Nazzjonalista; Nationalistische Partij) aan de macht. Deze partij ging, samen met de katholieke kerk van Malta, akkoord met voorwaarden die door Londen werden gesteld voor een eventuele onafhankelijkheid. Hierdoor zou Malta in ieder geval militair afhankelijk blijven van Groot-Brittannië. Mintoff was het met deze voorwaarden oneens. Tijdens de verkiezingen, waarin de PN won, werden de stemmingen ernstig beïnvloed door de katholieke kerk. Ondanks de grote macht van de kerk, stemden toch 40.000 mensen op de partij van Mintoff. Dit was echter bij lange na niet genoeg om de partij opnieuw aan de macht te helpen, waardoor Mintoff wederom veroordeeld was tot een rol als leider van de oppositie.
Verzet tegen de kerk
Vanaf het jaar 1961 raakte de Labour Party verwikkeld in een absurde en hevige ruzie met de katholieke kerk van Malta. Uit eigenbelang zorgde de kerk ervoor dat het verzet tegen de aanhangers van de partij van Mintoff groeide. De kerk verklaarde dat het steunen van de arbeiderspartij een doodszonde was. Voor aanhangers van de partij werd het onmogelijk om in een kerk of kapel te trouwen. Zolang het aanstaande bruidspaar zich niet bekeerde en spijt betuigde voor het lidmaatschap van de partij, werden trouwplechtigheden hooguit in de sacristie vervuld, waarbij buiten de kerk opstootjes werden georganiseerd. In de aanloop naar bruiloften, werden vrouwen voortdurend benaderd (onder andere door vertegenwoordigers van de kerk) om hun aanstaande man te verlaten. Aan ernstig zieke partijleden werden geen laatste sacramenten toegediend, opdat zij naar de hel zouden gaan. Op begraafplaatsen werden zij begraven op ongewijde delen die Il-Miżbla (de dump) werden genoemd. In de kerken werd verklaard dat partijleden van de Labour Party zouden moeten worden afgemaakt als insecten. Aan kinderen werd tijdens de Communie gevraagd of ze wel eens een krant van de Labour Party hadden gehaald voor hun ouders. Bij een bevestigend antwoord, ontvingen ze geen absolutie en geen hostie. Oorzaak van de ruzie was een voorstel van de partij van Mintoff, waarin op zes punten hervormingen werden aangekondigd. Het ging hierbij vooral om het overnemen van de westers normen en waarden en scheiding tussen kerk en staat. Iets wat op dat moment in Malta onmogelijk leek. De kerk bleef zich tegen de hervormingen verzetten. Aan de ruzie kwam een eind toen in het jaar 1969 vanuit het Vaticaan werd ingegrepen. Mintoff en zijn aartsrivaal Sir Michael Gonzi (PN) onderhandelden gedurende lange periode, tot er eindelijk oplossingen kwamen voor de ontstane problemen.
Tijdgeest
In de periode dat de Britten over Malta regeerden, voelden veel Maltezers zich min of meer tweederangs burgers in eigen land. Ze kregen niet de kansen die Britten wel kregen. Britten die werkten als ambtenaar of bijvoorbeeld voor de militaire staf, promoveerden op basis van het aantal dienstjaren automatisch. Maltezers die exact hetzelfde werk deden, kregen niet de mogelijkheid te promoveren. Tevens ontvingen ze vaak een lager salaris. In de dokken (destijds de grootste werkgever van Malta) ontvingen Britse medewerkers niet alleen een beter salaris maar ook vers brood van hoge kwaliteit, terwijl het brood voor de Maltezers nauwelijks eetbaar was. Bepaalde restaurants en stranden waren uitsluitend toegankelijk voor Britten en voor Maltezers waren veel diensten niet beschikbaar. Ook mochten Maltezers die werkten in Auberge de Castille niet door de voordeur naar binnen. Daarover bestaat een anekdote, waarbij Mintoff als klein jongetje niet door de voordeur mocht om zijn vader te bezoeken, die er als ambtenaar werkte. Toen zijn vader zich daarover opwond, zei Mintoff: "Laat maar zitten Papa, eens wordt ik hier de baas". Dat bleek hij dus correct te hebben voorzien.
Einde Britse aanwezigheid in Malta
Bij de eerste verkiezingen nadat de ruzie met de kerk min of meer was opgelost, in het jaar 1971, werd Mintoff weer tot minister-president gekozen. Direct nadat de verkiezingsuitslag bekend werd, toog Mintoff naar The Governors Palace alwaar hij de Britse Gouverneur Generaal een order tot vertrek van het eiland overhandigde. Ook de NAVO mocht haar boeltje pakken. Reden voor dit laatste was het feit dat Malta, ondanks dat het Zuid-Europese hoofdkwartier op Malta was gevestigd, geen lid mocht worden van de NAVO. Doordat Mintoff steeds hogere financiële eisen aan de aanwezigheid van de Engelsen stelde (zij wilden niet meer dan 9,5 miljoen pond sterling betalen) en de Britse aanwezigheid in de Middellandse Zee geen noodzakelijk doel meer diende, wilden de Engelsen eigenlijk ook wel vertrekken.
Bij de onderhandelingen, waar ook de Nederlandse secretaris-generaal van de NAVO Joseph Luns bij betrokken was, over het vertrekken van de Britse militairen werd hoog spel gespeeld. Door het vertrek van de 3.500 Britse militairen en 7.000 familieleden, zouden ruim 9.000 bewoners van Malta werkloos raken, waardoor het toch al arme Malta in een economische crisis zou geraken. Malta verlangde hiervoor compensatie. Natuurlijk wilde Londen daar in eerste instantie niets van weten. Mintoff maakte handig gebruik van het feit dat Malta op een strategisch belangrijke plaats ligt. Hij liet de Britten weten dat wanneer er geen financiële compensatie kwam, hij de legerbasis zou verhuren aan de Russen. Uiteindelijk gingen de Engelsen niet overstag en werden de troepen voor 31 maart 1979 geëvacueerd.
Contacten met socialistische heilstaten
Ook buurland Libië had belang bij het vertrek van de sterke internationale militaire macht van Malta. Het steunde Malta financieel. Leider Kolonel Mu'amar Gaddafi van Libië vulde het begrotingstekort van Malta aan. Hieruit vloeide een stevige vriendschap tussen beide landen voort, die grofweg bleef bestaan tot de start van de Libische burgeroorlog in 2011. Natuurlijk bleef Mintoff werken aan het bereiken van financiële onafhankelijkheid van het westen. Communistische staten als de voormalige Sovjet-Unie, China (Mao Zedong), Roemenië (Nicolae Ceausescu) en Noord-Korea (Kim Il-sung) werd gevraagd Malta te steunen met investeringen en leningen tegen lage rente. China bouwde naar aanleiding van de verzoeken een groot droogdok in de Grand Harbour. Binnen het gecreëerde klimaat, kon ook de zoon van de Noord-Koreaanse ex-dictator Kim Il-sung, Kim Jong-il (die op zijn beurt van 1994 tot aan zijn dood in 2011 'president' van Noord-Korea was) door Mintoff op Malta worden ontvangen om vakantie te vieren en in het geniep een jaar lang Engelse les te volgen aan de Maltese universiteit. Met hulp uit de socialistische staten, werden nieuwe fabrieken gebouwd, grote bedrijven opgericht en werd de productiecapaciteit van Malta vergroot. Daarnaast hield Mintoff zich bezig met de vrede en veiligheid in het gehele Middellandse Zeegebied.
Onafhankelijkheid en oproer
In het jaar 1974 werd Malta een republiek. Het belangrijkste dat tijdens deze regeerperiode van Mintoff gebeurde, was het bereiken van volledige onafhankelijkheid op 31 maart van het jaar 1979. Ook hierna ging Mintoff door met de opbouw van het land. Er werd bijvoorbeeld geïnvesteerd in de infrastructuur en gezondheidszorg. De nationalistische partij ageerde echter tegen de manier waarop Mintoff het land regeerde. Door uitvoerige propaganda van de oppositie, ontstond in de westerse landen (deels terecht) een beeld van Malta alsof het werd geleid door een dictator. Hierdoor bleven investeringen uit, waardoor Malta steeds meer afhankelijk werd van communistische staten die aan de boodschappen van de NP weinig waarde hechtten. De periode die hierop volgde, was zeer rumoerig. De MLP en PN vlogen elkaar continu in de haren. Er werd gesproken over corruptie en de PN volgde een destructief beleid, terwijl de partij van Mintoff juist probeerde het land op te bouwen. Het dieptepunt volgde op 15 oktober 1979. Ene Karmenu Grima poogde Mintoff te vermoorden in zijn kantoor in Auberge de Castille. Hierop betuigden aanhangers van MLP massaal hun solidariteit aan Mintoff. Aangezien zij aannamen dat PN achter de aanslag zat, werd koers gezet richting de woning van PN-leider Fenech Adami. Onderweg werd het pand van The Times (een progressieve krant) platgebrand. Het huis van Adami werd volledig geplunderd en zijn gezin werd mishandeld. Deze dag wordt in de Maltese geschiedenis beschreven als 'black Monday'.
Einde politieke carrière
In het jaar 1984 besloot Mintoff het minister-presidentschap op te geven. Ondanks zijn aftreden bleef Mintoff actief binnen de arbeiderspartij. Hij werd een soort schaduwpresident. Bij de verkiezingen van het jaar 1998 stemde Mintoff echter tegen zijn eigen partij. Dit deed hij omdat de partij voor het lidmaatschap van de Europese Unie was. Mintoff was hier tegen. Zijn campagne tegen de EU leidde nergens toe. De Maltese bevolking sprak zich uit voor het lidmaatschap. Hoewel Mintoff geen partijleider meer kon zijn, bleef hij nog wel actief als parlementslid tot de politieke crisis van 1998.
Terugblik
Door aanhangers van Mintoff wordt hij gezien als de grootste partizaan die Malta in de moderne tijd heeft voortgebracht. Er zijn mensen compleet idolaat van hem. Weemoedig denken mensen terug aan het Malta dat Mintoff voor ogen had. Ze houden hem verantwoordelijk voor het einde aan de armoede en ellende en danken hem voor het ontwikkelen van sociale zekerheid als kinderbijslag, stemrecht voor vrouwen, het minimumloon, sociale huisvesting, het burgerlijk huwelijk, het creëren van werkgelegenheid, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, ziekteverlof en het recht op vrije tijd. Ook politieke tegenstanders kunnen niet weerleggen dat Mintoff belangrijk is geweest voor Malta. Al komt er vanuit de kerk, en vaak in de media, nog steeds kritiek op enkele van Mintoff's beslissingen.
Laatste levensfase
Op maandag 20 augustus 2012 overleed Mintoff te Tarxien. Hij is 96 jaar geworden. Zijn lichamelijke gezondheid was toen al geruime tijd slecht. Ook over zijn geestelijke gezondheid verschenen zo nu en dan verhalen in de media. Hij beschreef zichzelf als iemand die al jaren onder invloed van de NAVO en de CIA onder de duim werd gehouden, waardoor hij zich niet tot het Maltese volk kon richten en zich een gevangene in zijn eigen huis voelde. In 2008 ontving hij van de toenmalige Libische dictator de Al-Gaddafi International Prize for Human Rights. Mintoff stuurde dwaze brieven, waarin hij zich uitliet in megalomane termen, naar staatshoofden van andere landen. Zo zond hij een vriendschappelijke brief aan de Zimbabwaanse dictator Robert Mugabe. In deze brief verzocht hij om samenwerking en schreef hij dat hij op gezag van George W. Bush wordt bespied door de CIA. Aan de toenmalige voorzitter van de Europese commissie, José Manuel Barroso, liet hij weten dat Malta wil samenwerken met 'wat er nog over is van de EU'. Deze brieven werden, behalve wellicht door een enkele ontvanger, absoluut door niemand serieus genomen.
Ter aandenken aan Mintoff werd er in Cospicua (in de Three cities) op 12 december 2014 een standbeeld onthuld. Op 31 mei 2018 werd er tevens een monument geplaatst op het plein voor de Castille te Valletta.