Mattia Preti
Mattia Preti is één van de belangrijkste schilders binnen de Maltese kunstgeschiedenis. Hij was circa veertig jaar actief in Malta en werken van hem zijn terug te vinden in de belangrijkste Maltese musea en kerken. Preti werd op 24 februari 1613 geboren in het Italiaanse dorpje Taverna, dat in de zuidelijke regio Calabrië (in de punt van de laars van Italië) ligt. Op basis van zijn afkomst en merites wordt hij wel 'De Calabrische ridder' (Il Cavaliere Calabrese) genoemd.
Hoewel zijn geboorte ongeveer drie jaar na het overlijden van Caravaggio (een andere zeer invloedrijke schilder die op Malta werkte) was, behoorde Preti tot een zelfde generatie schilders van de laatbarokke schilderkunst. Door zijn tijdgenoten werd hij ook wel een Caravaggist genoemd. Net als in de tijd van Caravaggio, vormde Rome het centrum van de kunstwereld, waar talentvolle schilders vanuit heel Europa naartoe reisden om inspiratie op te doen. Ook Mattia Preti reisde naar Rome. Hij ging zijn oudere broer (Gregorio; 1603 – 1672) achterna en samen studeerden ze aan de Accademia di San Luca. Ook in hun werk trokken ze aanvankelijk samen op, maar al snel ontsteeg Mattia zijn broer. In 1650 werd hij zelfs opgenomen in de prestigieuze annalen van de Virtuosi del Patheon, nadat hij in 1641 al geridderd was door Paus Urbanus VIII (1568 – 1644).
Omdat de kerken hun grootste opdrachtgevers waren, werd van schilders verlangd dat zij voornamelijk religieuze taferelen schilderden. In de laatbarokke werken van Preti liet hij zich inspireren door schilders als Guercino (Giovanni Francesco Barbieri, 1591 – 1666), Peter Paul Rubens (1577 – 1640), Valentin de Boulonge (1591 – 1632), Nicolas Poussin (1594 – 1665) en de Venetiaanse School. Hij werkte met clair-obscur, zoals Caravaggio dat deed, waarbij licht- en donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze daadwerkelijk zijn. Dat contrast versterkte hij door in de verzadigingswaarden van de gebruikte verf te variëren. Daarnaast was hij heel behendig met de kwast, waarmee hij een haast tastbare geladen sfeer neer wist te zetten. In latere werken vallen ook de zuilen van licht op die bepaalde scènes in de schilderijen accentueren.
In maart van het jaar 1653 verhuisde Preti naar Napels. De plaag die in die stad uitbrak in 1656 spaarde de schilders aldaar niet. Preti bleef over als de voornaamste schilder van de stad. Als teken van dank aan God dat hij de plaag had overleefd, bracht hij ex voto-schilderingen aan boven de stadspoorten. Net als veel van zijn andere werken in Napels, zijn die verloren gegaan. In verschillende kerken en het Museo die Capodimonte, zijn nog wel schilderijen van hem te bezichtigen.
Een commissie die was ingesteld door Grootmeester Martin de Redin, zorgde ervoor dat Preti rond 1659 naar Malta kwam. Daar bleef hij tot hij op 3 januari 1699 stierf in Valletta. Het meesterstuk San Giorgio a cavallo (Sint John te paard), gold binnen Malta als zijn visitekaartje en leverde hem veel opdrachten op. Hij bood bovendien aan de gewelven van de Sint-Janscokathedraal te decoreren. Hier maakte hij werken op basis van het leven en de marteldood van Johannes de Doper. De klus, die zeven jaar in beslag nam, deed hij onbezoldigd. Hij hoopte erdoor te worden verheven in de ridderlijke adelstand en als dank voor zijn onbaatzuchtige werk, werd hij verheven tot Ridder van Magistrale Gratie. Mattia Preti is de enige persoon die geen ridder of grootmeester is die in de Sint-Janscokathedraal begraven ligt.